De rapportage is opgesteld op verzoek van het ministerie LNV met als doel te onderzoeken of er argumenten zijn om vruchtbare landbouwgronden te beschermen.
Vruchtbare landbouwgronden zijn in de rapportage gedefinieerd als gronden die geschikt zijn voor landbouw op basis van fysische, chemische en biologische eigenschappen, waarbij het gaat om maximale gewasopbrengst bij minimale belasting van het milieu en minimaal gebruik van hulpstoffen.
De kaarten Landbouwkundige geschiktheid van akkerbouw en weidebouw zijn opgesteld door middel van bepaling van de verminderde opbrengst (opbrengstdepressie) ten opzichte van optimale bodemkundige en hydrologische omstandigheden waarbij meststoffen en bestrijdingsmiddelen voldoende voorhanden zijn, maar beregening niet. De opbrengstdervingspercentages voor wateroverlast en vochttekort bepaald.
Gronden met opbrengstdervingspercentages van 0-15% zijn landbouwkundig het beste geschikt voor akkerbouw en weidebouw, 15-40% minder geschikt voor landbouw maar in gebruik dankzij de vele hulpmiddelen (meststoffen, beregening e.d.). >40% beperkt geschikt voor landbouw. Zoals in de definitie aangeven is de milieubelasting onderdeel van de bodemvruchtbaarheid. In de rapportage is de landbouwkundige geschiktheid gecombineerd met milieubelasting met fosfor en koper. Uit rapportage blijkt dat een deel van Nederland niet ‘vruchtbaar’ gedefinieerd kan worden vanwege de huidige milieudruk en/of kwaliteit.
NB. De kaart heeft betrekking op gebieden die rond 1900 al in landbouwgebruik waren (zie 5.1) de landbouw gronden in de drooggelegde polders na 1900. De gebieden die in 1900 al in gebruik waren als landbouwgrond zijn te beschouwen als relatief geschikte gronden en in ieder geval geschikter dan de gronden die destijds natuur waren en later ontgonnen zijn. In Zuid-Holland hebben na 1900 na genoeg geen ontginningen meer plaats gevonden.
Data voor figuur 5.2 uit Alterra-rapport 1693
Opbrengstdepressie bij akkerbouwgewassen door wateroverlast en vochttekort.
Uitgedrukt in % van potentiele opbrengst. Zowel bij vochttekort als bij wateroverlast treedt er groeivertraging op. Bij natte gronden is de zaai- en pootdatum veelal later dan bij droge gronden, tevens komt de groei in het voorjaar later op gang. In het najaar zijn er veel oogstverliezen bij natte gronden.